Wachterswoningen langs het Kamperlijntje
De wachterswoningen tussen Zwolle en Kampen hadden de nummers 70, 71, 73, 74 en 76. Wachterswoning nr. 70 was de brugwachterswoning bij de Willemsvaart (gebouwd in1875), nr. 71 stond aan de Lage Weg (ter hoogte van het huidige spoorwegviaduct bij Westenholte) en de wachter(es) bediende twee spoorwegovergangen, namelijk aan de Zwolseweg en Lage Weg, nr. 73 bij de Bisschopswetering, nr. 74 bij de Bosjessteeg en nr. 76 bij de 'Weg van Oosterholt naar Kampen' ook wel Oosterholtsesteeg genoemd (nu overweg Oosterlandenweg). Bij de overige overwegen stonden wachtershuisjes, dit waren de nummers 72 bij de Scholtensteeg, 75 bij de 'Achterweg van Wilsum naar Kampen' (Sonnenbergweg) en 77 vlak voor het Kamper emplacement.
Geen bedsteden
De taak van de wachters was het tijdig sluiten van de sluitbomen van de overwegen en de hekken van de toen nog vele spoorovergangen van het ene weiland naar het andere weiland. Ze werden gewaarschuwd door een belrichting via de telegraafpalen langs de spoorlijn. Meestal waren de vrouwen hiermee belast omdat hun mannen in ploegdiensten werkten aan het onderhoud van het spoor. Het waren kleine huisjes zonder enig comfort. De Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten (RvT) schreef aan de minister dat de wachterswoningen meestal geen bedsteden hadden. Maar volgens de NCS zouden deze teveel ruimte innemen en gaven de bewoners de voorkeur aan ledikanten die men overal kon plaatsen.
Secreten
Ook schreef de RvT dat ‘secreten’ (toiletten) ontbraken,wat vooral bij ziekte veel ongemakken gaf. Maar volgens de NCS namen die ook teveel ruimte in en zouden bovendien stankoverlast veroorzaken. Een ‘secreet’ dichtbij de woning zou ook nutteloos zijn als een zieke in een toestand zou verkeren dat hij er niet meer heen kon lopen. Blijkbaar dacht de NCS niet aan de gezonde mensen en aan de vaak zeer grote gezinnen in deze piepkleine huisjes (vaak gezinnen met 9 kinderen). Ook het plaatsen van deksels op de waterputten vond de NCS niet nodig want water halen werd meestal door vrouwen gedaan en die waren niet in staat de zware deksels van de putten te tillen.
Dag en nacht
In 1893 werden bij vier wachterswoningen waterpompen gemaakt. De houten wachtershuisjes waren uitsluitend bedoeld als schuilplaatsen voor de wachters. In 1874 werden de drie wachtershuisjes vervangen door stenen huisjes. Ze waren niet groot slechts 2, bij 3 meter en de nokhoogte bedroeg 2,9 meter. Ze waren slechts voorzien van een houten rustbank. De wachters moesten dag en nacht klaar staan, 7 dagen per week. Vrije uren of dagen, gelegenheid voor kerkgang op zondag kreeg men niet. Vrije tijd was voor eigen rekening en werd ingehouden op het salaris. Uitrusten moest men maar tussen de treinpassages door doen, maar met het toenemen van het treinverkeer gaf dat problemen. Dit gold overigens ook voor het stationspersoneel. Pas in 1878 kwam er een regeling voor bepaalde stationsfuncties met 8 uur nachtrust en vervangend personeel, maar hiervoor werd door de minister nog wel eens ontheffing verleend.
Nieuwe wachterswoning
In 1879 werd voor de wachters in de wachthuisjes voor het eerst voor vervanging gezorgd. In 1899 werd besloten de bewaking van de Grote Voort te laten doen door afzonderlijke wachters in plaats van door de wachters van de Willemsvaartbrug. Hiervoor werd een nieuwe wachterswoning gebouwd die redelijk groot was en het nummer 70a kreeg. Hier werden wel bedsteden geplaatst die van de RvT verlengd moesten worden van 1,85 tot 1,95 meter. De bouwkosten bedroegen fl. 2.587,83. Aanvankelijk was deze woning voorzien van een waterpomp, maar later werd het water met een wagon aangevoerd.
Afgebroken
In 1900 werden bij de wachterswoningen ook wachthuisjes geplaatst voor de vervangers van de wachters tijdens de rusttijden. In 1905 werd de inmiddels onbewoonde wachterswoning nr. 76 vanwege bouwvalligheid gesloopt. In januari 1923 werden de wachtposten 75 en 76 gesloten en in juni 1923 volgden ook de wachtposten 70a, 71, 72, 73 en 74 en werden al deze nu onbewaakte overwegen voorzien van zogenoemde Andreaskruisen en borden met het opschrift ‘Onbewaakte overweg, let op de treinen’. De overweg bij halte Mastenbroek in de Breesteeg (Stuurmansweg) werd eind 1924 ook niet meer bewaakt en ook voorzien van borden.
De voormalige wachterswoning 70a bij de Grote Voort, die vanaf 1923 bewoond werd door spoorpersoneel, werd vanwege de verbreding van rondweg tot A28 in juni 1965 afgebroken. De overweg Grote Voort die inmiddels was gedegradeerd tot een overweg voor uitsluitend voetgangers en fietsers (veel gebruikt door scholieren) werd begin mei 1988 gesloten na de gereedkoming van een nieuw fietspad tussen de Blaloweg en de Kamperweg. Er was al op sluiting aangedrongen vanwege dodelijke ongevallen doordat sommigen op het laatste moment overstaken en gegrepen werden door de aanstormende trein.
Dat het werk van een wachter(es) een belangrijke taak was blijkt wel uit een proces uit 1868 tegen Wilhelmina Wienbelt-Jansen, wachteres bij de Lage Weg/Zwolseweg:
Op 23 mei 1868 had zij verzuimd de sluitbomen van de overweg Zwolseweg te sluiten en ook de treksluitbomen bij de Lage Weg waren niet in een gesloten toestand. De wachteres zelf was ook in geen velden of wegen te bekennen. De trein had lang gefloten, maar er gebeurde niets en passeerde de overwegen met geopende bomen. Voor deze ernstige overtreding van de Verordeningen op den Spoorweg werd een procesverbaal opgemaakt en moest de wachteres op 30 juli 1868 voorkomen bij de Arrondissementsrechtbank in Zwolle.
Zij werd schuldig bevonden en kreeg hiervoor op 6 augustus 1868 een geldboete van fl. 15,- (voor haar een erg hoog bedrag) opgelegd, plus de betaling van de proceskosten ad fl. 5,67½. Indien deze niet binnen twee maanden betaald zou worden, zou de boete vervangen worden door drie dagen hechtenis. Zij vroeg de NCS om gratie aangezien er geen opzet in het spel was. Op 3 oktober 1868 schreef de RvT aan de Minister van Binnenlandse Zaken dat zij over deze kwestie de NCS om inlichtingen had gevraagd omtrent het gedrag van vrouw Wienbelt. Sinds zij in dienst was van de NCS waren er nooit klachten geweest over het openen en sluiten van 3 hekken van overwegen en dat 'zij met de meeste regelmatigheid is te werk gegaan'.
Zij was nog steeds in dienst van de NCS en een onwillekeurige oorzaak of een toevalligheid mocht worden toegeschreven aan de overtreding en dat, in aanmerking nemende de goede antecedenten van de veroordeelde, er alle redenen bestonden om de Raad te verzoeken een gunstig advies uit te brengen op het door haar ingediende verzoek om gratie. De chef van dienst was ervan overtuigd dat de aan haar ook opgelegde dienststraf voldoende zou zijn.
Spoorwegopziener Viveen bevestigde de getuigenis dat adressante moeder was van 10 kinderen en dat 'de reinheid harer omgeving van een huiselijken, stillen en zuinigen aard getuigt; dat eene ongesteldheid waarvan zij den vorigen nacht reeds hinder had gehad, haar even voor de komst van trein 2 weder aangreep en dat een harer kinderen bij den naasten buur hulp is gaan vragen, doch dat de trein reeds voorbij was eer die hulp kon worden verleend. Het procesverbaal werd opgemaakt door een rijksveldwachter die op den middag van den dag waarop de overtreding plaatshad, van een landbouwer uit de buurt had vernomen dat er zeker iets met den trein moest gebeurd zijn, daar hij nog nooit zo hard en lang had hooren fluiten. De vlak daarna aan adressante gedane vraag, wat de vermoedelijke oorzaak was van het fluiten zou zijn geweest, beantwoordde de vrouw door mededeling van de gehele waarheid’.
Op grond van bovenstaande stelde de RvT de minister voor niet vermindering, maar kwijtschelding van de gehele opgelegde boete te verlenen. Op 6 oktober 1868 ging de minister akkoord, en bij KB 24 oktober 1868 werd de kwijtschelding van boete en gevangenisstraf bevolen, het vonnis zelf bleef echter wel van kracht.
- Geplaatst op: woensdag, 03 april 2013
- Bijgewerkt op: maandag, 12 oktober 2015