1940-1950: WO II en de gevolgen
Op 10 mei 1940 bestond het Kamperlijntje 75 jaar, maar vanwege de toenemende oorlogsdreiging werden er geen festiviteiten georganiseerd. Wel besteedde de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant op 8 mei aandacht aan deze mijlpaal en schreef uitvoerig over de bewogen geschiedenis en de perikelen tussen de gemeente Kampen en de NCS, om te eindigen met de opmerking: ‘Kampen en de Spoorwegen – bij elkaar deugen ze niet maar van elkaar meugen ze niet’.
Onklaar gemaakt
Op 10 mei 1940, de dag van het 75-jarig bestaan van het Kamperlijntje, viel Duitsland Nederland binnen en werd in een poging om de Duitsers tegen te houden de Willemsvaartbrug in Zwolle onklaar gemaakt. Dit deed men door de sneltreinlocomotief NS 3608 (ex NCS 78) achteruitrijdend in de geopende brug te laten rijden. Ook werd van hogerhand opdracht gegeven het depot voor (benzine)motorrijtuigen op het Zwolse emplacement door brand onbruikbaar te maken. Hierbij gingen de motorrijtuigen omBC 1901, 1902, 1906-1910 en omC 1922-1924 geheel verloren. Bij Kampen werd om 6.44 uur de klap van de stadsbrug opgeblazen, gevolgd om 9.30 uur door het brugdeel aan de stadszijde. De brug werd opgeblazen door korporaal Pieter Snijder in bijzijn van sergeant-majoor Rinke van der Zee. Na het aansteken van het vuurkoord had hij nog 2,5 minuut de tijd om van de brug te rennen en dekking te zoeken.
Men was vergeten stationschef Soetendal te waarschuwen, zodat de hevig geschrokken familie wakker werd met overal glasscherven in de slaapkamers en op de bedden als gevolg van de gesprongen ruiten. Op 12 mei werd de stationschefwoning gevorderd door de Duitsers, die er twee weken verbleven en allerlei eigendommen van de familie Soetendal meenamen.
De eerste dagen moest men zich behelpen met roeibootjes, later gevolgd door een groter schip bij de brug en een veerpont bij de Koornmarktspoort. Ook de gastoevoer en de telefoonverbinding met IJsselmuiden werden zwaar beschadigd en raakten buiten gebruik. Een groot deel van de ruiten van het station werd vernield.
Op 10 en 11 mei werd er over en weer geschoten tussen Duitse soldaten bij het station en Nederlandse soldaten aan de stadszijde; hierbij werd de tweede stationskap beschadigd door kogelinslag. Op 14 mei 1940 werd Kampen formeel bezet door Duitse militairen. De doorvaart van de IJsselbrug werd in de loop van mei hersteld en IJsselmuiden kreeg weer gas; ook de telefoonverbinding werd hersteld. Op 27 mei keerden de gemobiliseerde Kamper militairen terug in de stad; nog niet met de trein, want de Willemsvaartbrug in Zwolle was nog niet hersteld.
Problemen met de brug
De gemeente Kampen schreef op 30 mei een brief aan de NS waarom deze brug nog niet was hersteld, zodat er nog steeds geen treinverkeer met Kampen mogelijk was. Zij ontving op 13 juni antwoord van de NS dat de brug nog steeds niet berijdbaar was en dat er ook geen trein aan de Kamper zijde van de brug was om de verbinding te onderhouden, maar dat op 17 juni de spoorverbinding zou zijn hersteld. Vanaf 18 juni reed motorrijtuig omBC 1905 naar Kampen, maar naar Zwolle voorlopig tot halte Veerallee. Mogelijk was de brug voor een bepaalde periode dagelijks geopend voor het scheepvaartverkeer of niet zodanig hersteld dat er constant overheen gereden kon worden.
Pas op 26 juni reed de trein weer door tot het Zwolse station. Vanwege brandstofrantsoenering werd de omBC 1905 na 26 juni meteen aan de kant gezet en opgeslagen, en werd de dienst naar Kampen gedurende de verdere oorlogsjaren voortgezet met stoomtreinen. De gloeiende sintels in de vuurkuil werden tijdens de oorlogsjaren door de mensen weggehaald. Bij het lossen van de steenkolenwagens op de spoorsteiger in schepen bestemd voor Urk, vielen nog wel eens kolen overboord in de IJssel. Veel mensen dregden daarna de kostbare steenkool op
Joden weggehaald
Op dinsdag 17 november 1942 werden 32 Joodse burgers uit Kampen rond 19.30 uur uit hun huizen gehaald en onder leiding van Kamper politieagenten ondergebracht in de Buitensociëteit bij het station waar ze de nacht doorbrachten. Het is te betreuren dat ook 'goeie' politieagenten meewerkten aan deze arrestatie. Eén van hen, P. Kapenga, weigerde echter en werd prompt geschorst en ontslagen. Enkel zieke joden en vrijgestelde Joden mochten voorlopig nog thuis blijven. Slechts enkele Joden slaagden erin onder te duiken. De bekende evangeliste Juffrouw Hendriks kreeg toestemming om de Joden te bezoeken en trachtte hen op te beuren, wat maar gedeeltelijk lukte. De volgende dag 18 november rond 8.00 uur werden alle Joden van de Buitensociëteit naar het station gebracht. Veel omstanders die het zagen konden hun tranen niet bedwingen. Langs het tweede perron stond een stoomtrein met oude, hoge coupéwagons gereed voor vertrek. Gelaten en gedwee ondergingen de Joden hun lot en ze werden met geweld en geschreeuw met hun koffers, tassen en plunje zakken voortgedreven en klommen in de hoge coupés met daarin één of twee Duitsers om vluchten te belemmeren.
Cor Diender, de twintigjarige zoon van stationsrestauratiehouder J.A. Diender was op dat moment in de restauratie bezig was om alles voor die dag klaar te zetten. Het verse brood was net bezorgd en hij ging koffie zetten. Hij zag op het perron de Joden langskomen en in de trein klimmen. Toen kwam Hendrik de Groot (bijnaam Ennis), die als enige spoorbeambte op het perron mocht komen, de restauratie binnenstormen en riep: ‘Corrie, de Joden zijn opgepakt. Zij hebben vannacht in de Buitensociëteit gezeten en hebben niets te eten. Heb jij wat’? Cor zei:’ Kom op Eenis, ik snij het brood, jij doet er boter op, ik het beleg, kaas of wat ik heb en jij een plak roggebrood’. Na elke zeven, acht boterhammen vloog Ennis naar buiten en ging de coupés langs, totdat alles op was en het bevel klonk: ‘Alle einsteigen und abfahren’. Langzaam sissend en stampend reed de trein om 8.55 uur het station uit richting Westerbork. Het laatste wat de Joden met Kampen verbond was het Kamperlijntje. De gemeentelijke agenten brachten nadat de trein vertrokken was op commando een afscheidssaluut en op commando rechtsomkeert, waarna ze vertrokken. Opdracht uitgevoerd(!). Op zaterdag 21 november werd nog een laatste telegram namens alle Kamper weggevoerde Joden in Kampen bezorgd met de boodschap: Stuur levensmiddelen. Nog dezelfde avond werden 20 pakketten klaargemaakt met o.a. 16 broden, gecondenseerde melk, worst, koek enz. en deze werden de volgende ochtend naar Assen gebracht en vandaar op 23 november in Westerbork bezorgd.
Op 24 november werd het grootste deel van de Kamper Joden getransporteerd naar Auschwitz en daar werden ze tussen 27 november en 3 december vergast. Anderen kwamen later om in Sobibór. Op 10 april 1943 om 7.00 uur werden alsnog vier zieke, Kamper Joden met een ziekenauto weggevoerd naar Westerbork. Totaal kwamen 34 Joodse Kamper burgers om in de concentratiekampen. Op een gedenksteen op de voormalige synagoge aan de IJsselkade staan onder de tekst ´Een steen weent uit de muur´, alle 34 namen vermeld.
De arts Blanken uit IJsselmuiden was in 1942 ondergedoken in het station bij stationschef Soetendal. Hij overleefde de oorlog. Uit dankbaarheid schonk hij de familie Soetendal later een prachtig schilderij.
Verraad
Op 15 februari 1943 stapten op het Kamper station drie jongemannen uit de trein, op weg naar de nieuwe Noord Oost Polder, toen ook wel Nationaal Onderduik Paradijs genoemd. Zij reisden met valse identiteitsbewijzen onder de namen Windgassen, Hinfelaar en Koole. Om te kunnen onderduiken werden ze geholpen door Feije Haadsma, destijds werkzaam op het Rijksarbeidsbureau voor de Noordoostpolder aan de Oudestraat 114 (voormalige woning van het op 18 november 1942 gedeporteerde joodse echtpaar Rudelsheim-Blits) en belast met het de transporten van arbeiders naar de polder. De drie mannen probeerden zo onder de Arbeitseinsatz in Duitsland uit te komen.
Eeije Haadsma had echter besloten, om niet op te vallen bij de bezetters dat hij onderduikers hielp, ditmaal deze drie mannen aan te geven bij de Duitsers. Hij ging naar Johan Boesveld, een fanatiek vervolger van joden en onderduikers, opperluitenant van Kampen, om hem over hun komst te informeren hoewel hij wist wat hen te wachten stond. Boesveld gaf zijn ondergeschikten een briefje met hun namen, maar hield zelf ook een oogje in het zeil om te zien of zij de controle op persoonsbewijzen op het station wel naar behoren uitvoerden en geen loopje namen met de regels van de nazi’s. De dienders hadden al snel beet en arresteerden de net uitgestapte drie mannen en namen hen mee naar het politiebureau aan de Buiten Nieuwstraat 2.
Windgassen bleek geen landarbeider maar student te zijn en hij was Ariër (niet joods). De andere twee mannen waren echter van joodse afkomst en dus vogelvrij in het bezette Nederland. Hinfelaar heette in werkelijkheid Elias Jacob Polak en was 24 jaar oud en Koole was de 19-jarige Francis Barend Swartberg. Ze werden de volgende dag door de Kamper politie overgedragen aan de SD in Arnhem en vandaar doorgezonden naar Kamp Westerbork. Op 2 maart 1943 vertrok vandaar voor het eerst een trein (opmerkelijk genoeg een passagierstrein) met beide mannen naar Sobibor. Hier werden ze beide op 5 maart 1943, nog geen drie weken na hun arrestatie op het Kamper station, vermoord.
The Loco Busters
Op 22 maart 1944 werd de trein van Zwolle naar Kampen zodanig beschoten dat de locomotief zwaar beschadigd werd en de machinist gewond raakte. Op 14 juni werd opnieuw een stoomtrein, die om 8.55 uur uit Zwolle was vertrokken en driftig stoom uitblazend op weg was naar Kampen, beschoten door drie vliegtuigen. De machinist had geen schijn van kans om aan deze aanval te ontkomen, want een ontmoeting met The Loco Busters, een naam die deze drie vliegers hadden gekregen vanwege het feit dat al 38 kapot geschoten locomotieven op hun naam stonden, werd de locomotief dan ook fataal; hij was rijp voor de sloop. Op 3 september werd weer een trein naar Kampen beschoten en toen was er één gewonde. Twee dagen later werd de Kamper trein bij Zwolle zodanig beschoten en geraakt dat deze uitbrandde.
Op 11 september reed de laatste trein uit Zwolle Kampen binnen. Op 17 september 1944 brak de spoorwegstaking uit en kwam het treinverkeer in heel Nederland tot stilstand. Nadien reden nog wel door Duitsers bestuurde goederentreinen op het Kamperlijntje, waarmee ook wel eens mensen vervoerd werden die graafwerkzaamheden voor de bezetters moesten verrichten in de polder Mastenbroek, onder andere het graven van een tankgracht die ook onder de spoorlijn doorliep. Bij de inundatie van de polder Mastenbroek op 23 september 1944 bleef het water net voor de spoorlijn staan.
Aanval Spitfires
Op 28 november 1944 maakte het 127ste Squadron, bestaande uit twaalf Engelse Spitfires en onder leiding van Otto Smik, een gewapende verkenningsvlucht langs spoorlijnen en wegen tussen Arnhem, Hengelo en Zwolle. Tijdens deze vlucht in de buurt van Kampen gaf Otto Smik bevel het spooremplacement in Zwolle aan te vallen en de meegevoerde bommen af te gooien. De twaalf toestellen werd ontvangen door zwaar afweergeschut. De Spitfire van Henri Taymans, de 9N-RR229, werd geraakt in de motor en vermoedelijk ook in de cockpit, waardoor Taymans meteen werd gedood. Zijn toestel viel vrijwel loodrecht omlaag om neer te komen in een dam bij het Kamperlijntje ter hoogte van de veehallen, naast de huidige Rieteweg. Het toestel verdween vrijwel meteen geheel in de weke veenbodem. Ook het toestel van Otto Smik werd geraakt; hij probeerde nog een noodlanding te maken bij de Bloksteeg bij Ittersum, maar zijn toestel stuitte tegen een berg zand en sloeg over de kop, waardoor Otto Smik eruit geslingerd werd. Men probeerde zijn brandende overal nog te doven, maar alle hulp was tevergeefs.
Onduidelijkheid over de piloten
Hierna ontstond er verwarring wie nou wie was, omdat in de kleding van Otto Smik papieren en een identiteitsbewijs werden aangetroffen van Henri Taymans. De foto op het identiteitsbewijs kwam echter niet overeen met ongeschonden gezicht van de vlieger die bij Ittersum was omgekomen. Otto Smik werd als onbekende RAF-vlieger begraven op de begraafplaats Kranenburg. Na de oorlog werd op verzoek van de familie Taymans de naam van Fl.Off. HJ.L.M. Taymans op het kruis vermeld, hoewel er geen zekerheid was of het inderdaad Henri Taymans betrof. Niet lang daarna werden de stoffelijke resten overgebracht naar het Ereveld der Vliegers in Evere in België.
De vader van Henri Taymans had er geen vrede met dat er geen zekerheid was of het inderdaad zijn zoon betrof die in Kranenburg (later België) begraven lag en stelde een onderzoek in dat echter niets opleverde. Naar aanleiding van een ingezonden stuk in de Zwolse Courant van 13 maart 1964 om een kruis te plaatsen bij de spoorsloot langs het Kamperlijntje kwam de discussie opnieuw op gang. Uiteindelijk werd op 11 mei 1965 het toestel uitgegraven en toen kwam er eindelijk zekerheid, want in het wrak werden inderdaad de stoffelijke resten van Henri Taylor aangetroffen. Op 28 mei 1965 vond zijn teraardebestelling plaats op het Ereveld der vliegers in Evere in België. De stoffelijke resten van Otto Smik werden herbegraven op het Ereveld der Militairen in Adeghem, eveneens in België.
Op de vlucht
In januari 1945 werden met de trein 2.500 gedeporteerden uit het westen naar Kampen vervoerd en in Kampen ondergebracht. Op 6 april 1945 werden door de Duitsers vanuit Zwolle nog militaire voertuigen per trein afgevoerd naar veiliger streken, dit zou echter van korte duur zijn want de Canadezen waren in aantocht. Op 12 en 13 april werd de Kamper spoorlijn op diverse plaatsen door de Duitsers opgeblazen, met als doel de opmars van de geallieerden zo veel mogelijk te vertragen. Ook namen veel Duitsers, waaronder soldaten en officieren van de S.S., Wehrmacht en Luchtafweer, en sympathisanten - waaronder de Landwacht, spottend ‘de mannetjes van het Petroleumkorps’ genoemd - met auto’s, op (gestolen) fietsen en ook lopend de vlucht via de Nieuweweg, richting Genemuiden.
Op zaterdag 14 april omstreeks 19.30 uur kwam het op de Nieuweweg in het deel vanaf het station tot aan het (voormalige) Gemeentehuis van IJsselmuiden, hoek Sportlaan, tot een vuurgevecht tussen Duitsers in een uit de richting Kampen komende vrachtwagen met de eerste uit Genemuiden afkomstige Canadezen. Er werden in dit deel later 25 granaatinslagen geteld. De vrachtwagen werd kapotgeschoten, maar de Duitsers slaagden erin naar Kampen te ontkomen. Hierbij werd een Duitser die tegen de wal van het Kikkergat bij het station was opgekropen en op de Zwolseweg liep, kennelijk door zijn kameraden aangezien voor een Canadees, want zij schoten hem neer. De Duitsers beschoten vervolgens de Canadezen vanuit Kampen en andersom schoten de Canadezen op de Duitsers vanuit IJsselmuiden. Een man uit Kampen die de IJssel oversteken om naar de bevrijders te gaan, werd door de Canadezen voor Duitser aangezien en doodgeschoten.
Totaal werden later vanaf de goederenloods aan de Zwolseweg tot aan het einde van de Spoorkade in een strook van circa tweehonderd meter 165 inslagen geteld. Op dezelfde dag werd om 21.45 uur de stadsbrug opnieuw opgeblazen, nu door de Duitsers. Hierbij werd weer de klap vernield, evenals ditmaal het brugdeel aan de kant van IJsselmuiden. Van het station was de kap boven het tweede perron al beschadigd geraakt door diverse kogelinslagen en nu was die ook al het glas kwijt.
Bevrijding
Op 14 april werd IJsselmuiden bevrijd, in de nacht van 16 op 17 april verlieten de laatste Duitsers Kampen nadat ze als laatste ‘heldendaad’ de zo goed als voltooide automatische telefooncentrale hadden vernield. Op 17 april kon Kampen de bevrijding vieren. De stadsbrug werd pas op 29 januari 1946 weer in gebruik genomen, tot die tijd moest men het opnieuw doen met veerboten.
Op 17 mei 1945 werd een Bevelschrift uitgevaardigd door de teruggekeerde Kamper burgemeester Oldenhof dat alle materialen, inventaris, voorwerpen en overige goederen die aan de NS behoorden en die men had gekregen van de Duitsers of anderszins, teruggegeven moesten worden aan de NS, anders zouden gerechtelijk stappen volgen.
Op 21 mei 1945, Tweede Pinksterdag, vertrok voor het eerst weer een personentrein vanuit Zwolle. Deze trein, de Mastenbroek Express genoemd, had geen echt doel en reed maar tot de voormalige halte Mastenbroek. Verder rijden was nog niet mogelijk omdat de lijn naar Kampen nog niet hersteld was. Deze ritten waren vooral bedoeld om de mensen te laten zien dat de NS weer zouden herrijzen. Als brandstof voor de stoomlocomotief werd nutteloos materiaal gebruikt. Een kaartje kostte voor jong en oud 10 cent. Vanwege de grote belangstelling – ongeveer vijfduizend mensen maakten van de gelegenheid gebruik om na acht maanden weer in een trein te zitten – reed de trein de hele dag heen en weer. Vooral de kinderen genoten van de in totaal ongeveer drie kwartier durende rit tussen Zwolle en Mastenbroek en terug.
Spoor hersteld
Op 16 juni 1945 reed voor het eerst na de bevrijding een trein het station van Kampen binnen, hoewel van personenvervoer nog geen sprake was; het was slechts een proefrit. Pas een maand later, op maandag 16 juli 1945, was het spoor naar Kampen zodanig hersteld en materieel beschikbaar dat er een beperkte dienstregeling gesteld kon worden: de eerste personentrein, getrokken door een stoomlocomotief, reed station Kampen binnen. De eerste maand reed de trein slechts tweemaal per dag, maar dit werd op 15 augustus 1945 opgevoerd tot zes treinen en aan het eind van 1945 tot zeven treinen per dag. Deze bestonden uit eenmaal een omBC gekoppeld aan een omC en zes slagen met alleen een omC. De overgebleven motorrijtuigen waren vanaf augustus 1945 tot 1951 vrij regelmatig te zien op het Kamperlijntje.
Vlak na de oorlog werden ook rijtuigen ingezet waarvan het interieur volledig was gesloopt en waarin men houten banken geplaatst had tegen de beide zijkanten en twee in het midden ruggelings tegen elkaar. Veel vensters waren dichtgetimmerd, waardoor het in het rijtuig vrij donker was, mede door de slechte verlichting, die slechts uit gloeikousjes en gasverlichting bestond. Er reden naar Kampen ook treinen bestaande uit rijtuigen getrokken door uit het Amerikaanse leger afkomstige en door de NS in 1946 gekochte diesellocomotieven (zie Materieel).
Restauratie van het station
In de zomerdienstregeling van 1947 was het aantal treinen per dag naar Kampen al opgeschroefd tot negentien stuks. Op 6 september 1949 bracht de NS-directie met het directierijtuig (ex-omBC 2907) een bezoek aan het Kamper station. Men wees NS-directeur ir.F.Q. den Hollander op de slechte staat van de tweede kap aan de Zwolseweg. Als gevolg van de oorlog zat er geen ruit meer in en bovendien was de hele kap beschadigd door kogelgaten. De directeur uitte ook zijn misnoegen over deze lelijke kap en nog geen zes dagen later kreeg aannemer Modders uit IJsselmuiden opdracht de kap tot en met de ruiten te slopen, een jaar later volgde het restant.
Men besloot de tweede kap te laten vervallen, mede omdat deze toch gedeeltelijk gesloopt moest worden in verband met de vergroting van het verkeersplein voor de brug en de verbreding van de Zwolseweg. Bovendien werd het tweede perron alleen nog maar gebruikt voor bijzonder vervoer, zoals militair transport. Het nog bruikbare materiaal van de gesloopte kap werd gebruikt voor de bouw van een tribune in het Kamper Sportpark. Op de plaats van de stationskap werden betonnen paaltjes met harmonicagaas geplaatst.
Eind oktober 1950 werd ook de spoorsteiger gesloopt, aangezien deze niet meer gebruikt werd sinds Urk via de weg bereikbaar was geworden. Tevens werden de rails voor de IJsselbrug naar de spoorsteiger verwijderd. De gemeentelijke steiger liet men voorlopig nog intact.
- Geplaatst op: vrijdag, 07 februari 2014
- Bijgewerkt op: donderdag, 14 juli 2022