Extra onteigeningen in Kampen
In eerste instantie wou men de Buitensociëteit verbouwen tot een station maar dat zou te hoge kosten met zich meebrengen. Daarop besloot men de NCS voor te stellen het station te bouwen op de gedempte, maar inmiddels in een modderpoel veranderde vroegere aanlegplaats van de trekschuit naar Zwolle, naast de draaikolk met de sluis naar de IJssel, het Kikkergat. Dit zou de omgeving verfraaien en ‘geen afbreuk doen aan de heerlijkheid der algemeene wandelingen daar’ (de tuin van de Buitensociëteit en Nieuweweg). Het station moest dan ‘in sierlijkheid met den schoonste langs dien weg gelijkstaande’ geplaatst worden bij de IJsselbrug, in spiegelbeeld met de fraaiere voorgevel aan de perronzijde omdat met die vanaf de brug komende als eerste zag.
Extra overeenkomst
Na lang onderhandelen werd op 2/3 februari 1865 een extra overeenkomst met de NCS gesloten, waarin niet alleen de verplaatsing van het station tot bij de brug, maar ook verlenging van de spoorlijn voorbij de brug met een aanlegsteiger werd geregeld. De extra onteigeningskosten kwamen voor rekening van de gemeente evenals de kosten van de bouw van de spoorsteiger. Kampen betaalde voor de verlenging een bedrag van fl. 23.000,- en voor de bouw van de steiger fl. 5.000,-. De steiger was noodzakelijk, aangezien de IJssel aan de stadszijde te ondiep was voor het aanleggen van zwaar beladen schepen.
Bezwaren
In verband met de wijziging van de plek voor het station moesten nieuwe onteigeningen plaatsvinden, zodat opnieuw belanghebbenden gehoord moesten worden. Op 16 november 1864 werd door de commissie van Gedeputeerde Staten in de Buitensociëteit in Kampen een zitting gehouden. Hier kwam niemand opdagen. Een uur later werd voor de betrokkenen uit IJsselmuiden een bijeenkomst belegd in de herberg van Van Regteren aan de Trekvaart. Hier werden vier bezwaren ingebracht:
1) De dijkgraaf in het 4de dijksdistrict vroeg de NCS er zorg voor te dragen, dat de
Mastenbroekersluis – waarlangs de Trekvaart uitwaterde op de IJssel – geen schade zou
ondervinden door trillingen van de spoorlijn die over de sluis gelegd zou worden. Ook de
doorvaart zou geen hinder mogen ondervinden. Bovendien zou in de sloot langs de
Nieuweweg, daar waar de toegangsweg naar het station zou komen, een duiker moeten
worden gelegd van minstens vijf decimeter doorsnee.
2) Hermanus van Regteren, eigenaar van de herberg met een koepel in zijn achtertuin, bracht
naar voren dat de glooiing van de hoge spoordijk vlak achter zijn schuur zou beginnen en dat
zijn woning als gevolg van de noodzakelijke ophoging als het ware in de grond zou wegzakken.
Bovendien zou zijn behuizing aan brandgevaar blootgesteld worden.
3) J.A. Rekveld en J.J. Struik deden het verzoek de aan te leggen weg langs hun woningen zo
min mogelijk op te hogen.
4) De burgemeester van IJsselmuiden uitte de wens dat de verbinding met Genemuiden
(destijds via de huidige Spoorkade) als openbare weg zou blijven bestaan, en dat het verkeer
geen hinder zou ondervinden. Hij vroeg bovendien de opritten geleidelijk te laten aflopen.
Verder achtte hij het met het oog op brandgevaar noodzakelijk een muur te bouwen tussen de
schuur van Van Regteren en de spoorlijn.
De commissie sprak uit dat de NCS, alvorens de spoorlijn over de sluis aan te leggen, met het dijksbestuur overeenstemming diende te bereiken. Ook het verzoek van de aanleg van de duiker werd redelijk geacht. Voor de bezwaren van Van Regteren zou eveneens een oplossing gezocht moeten worden, of hij zou een schadevergoeding dienen te ontvangen. De commissie vond het wenselijk dat de NCS de opmerkingen van de burgemeester ter harte zou nemen. Over het verzoek van Struik en Rekveld werd geen uitspraak gedaan.
Onteigening
De onteigening van de tuin met koepel van Van Regteren werd buiten de commissie om geregeld. De gemeente Kampen betaalde hem fl. 1.300,-. Van Regteren vond achteraf, in 1866 na de opening van de spoorlijn, dat deze vergoeding te laag was. Hij ondervond veel schade na de aanleg van de hoge spoordijk waardoor zijn laaggelegen overgebleven stuk grond achter zijn herberg vaak onder water stond, waarvoor hij in 1864 al gewaarschuwd had en hij vroeg de gemeenteraad om een extra vergoeding van fl. 500,-. De gemeenteraad vond echter dat de vergoeding van fl. 1.300,- ruim voldoende was en wees zijn verzoek af. Voor de koop van een ‘strepel’ grond langs de (Spoor)kade vanaf de brug tot aan het einde van deze gemetselde kade ten behoeve van de spoorsteiger vergoedde de stad fl. 1.000,- aan eigenaar B.P.G. van Diggelen. Tevens verviel de grondrente op zijn stuk grond genaamd ‘Kost verloren’ waar vroeger een houtzaagmolen gestaan had en kreeg Van Diggelen ook het recht om voor de som van fl. 800,- een grondrente af te kopen voor zijn landerijen, vanouds bekend als ‘ De lage Wheeme’. Tevens bedong Van Diggelen dat de door hem gebouwde herenhuizen langs de (Spoor)kade een vrij en onbelemmerd uitzicht moesten behouden en dat er door de gemeente een straatverlichting moest worden aangebracht. Het langdurig stallen van wagons was daarom niet toegestaan.
- Geplaatst op: donderdag, 06 maart 2014
- Bijgewerkt op: donderdag, 27 augustus 2015